WIA, WAO een greep uit de jurisprudentie
|
  |
Vooraf
Hieronder een reeks uitspraken die op het onderwerp betrekking hebben. De lijst is uitdrukkelijk niet limitatief. Het is een greep uit wat er voorhanden is. Uitspraken zijn in principe openbare stukken. Een heel groot deel is tegenwoordig te vinden op Rechtspraak.nl. Dat is een gratis toegankelijke site...
Meer...
Vooraf
Hieronder een reeks uitspraken die op het onderwerp betrekking hebben. De lijst is uitdrukkelijk niet limitatief. Het is een greep uit wat er voorhanden is. Uitspraken zijn in principe openbare stukken. Een heel groot deel is tegenwoordig te vinden op Rechtspraak.nl. Dat is een gratis toegankelijke site die nummers gebruiken die met LJN beginnen, vervolgens twee hoofdletters en vier cijfers. Daarnaast zijn er een aantal andere databanken met uitspraken, vaak met een toelichting door een deskundig jurist. Die databanken zijn niet gratis toegankelijk. Van de, op het gebied van arbeidsrecht, meest gebruikte databank van SDU, bekend onder de vermelding JAR (Jurisprudentie Arbeids Recht) met een jaargang en nummer, heb ik een aantal uitspraken opgenomen. Ze zijn voor niet abonnees soms in te zien of op te vragen bij (Universiteits) bibliotheken.
Van elke uitspraak heb ik een stuk tekst aangehaald. Wil de lezer echter een goed beeld krijgen van de casus, dan kan alleen de gehele tekst dienst doen. Voor de uitspraken met een LJN nummer staat er een directe link naar de uitspraak vermeld.
Bedenk dat er diverse niveaus civiele en administratieve rechters zijn, en onderwerpen die zijn uitgekristalliseerd als wel onderwerpen die nog volop in beweging zijn. Een uitspraak is gebaseerd op vele feiten en omstandigheden. Een uitspraak is nooit één op één op een andere situatie toe te passen.
Voor de gedachten vorming zijn uitspraken echter wel interessant. Nergens krijg je een beter beeld van de wijze waarop de juristen denken als in uitspraken. Voor niet juristen kan dat verhelderend werken
Minder...
ongewijzigde medische situatie | LJN BV1951 2012 |
nu wel functieduiding, eerst niet mogelijk
theoretische schatting klopt
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Intrekking WAO-uitkering. Het feit dat in tegenstelling tot een vorige beoordeling in 2007, er, bij gelijkblijvende medische situatie, zoals thans aan de orde, wel voldoende functies geselecteerd kunnen...
Meer...
Intrekking WAO-uitkering. Het feit dat in tegenstelling tot een vorige beoordeling in 2007, er, bij gelijkblijvende medische situatie, zoals thans aan de orde, wel voldoende functies geselecteerd kunnen worden, brengt niet mee dat sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet. De beperkingen van werknemer zijn door middel van een zorgvuldig medisch onderzoek vastgesteld. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. Het bestreden besluit berust op een voldoende arbeidskundige grondslag. Met de arbeidskundige rapporten heeft het Uwv genoegzaam toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt te achten zijn voor werknemer.
De Raad is, de rapporten van bedrijfsarts, neuropsycholoog, revalidatieartsen en van de (bezwaar)verzekeringsarts in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat UWV voldoende heeft gemotiveerd dat verbetering van de belastbaarheid van de werknemer ten tijde hier van belang niet was uitgesloten en dat van een duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA niet kan worden gesproken
Minder...
Bipolaire stoornis en alcoholgebruik | LJN BT6776 2011 |
opzegverbod tijdens ziekte
bij ontbinding met alcoholverslaafde werknemer
|
werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een purser omdat deze de regels omtrent alcoholgebruik voor en tijdens de werkzaamheden heeft overtreden. werkgever stelt geen vertrouwen...
Meer...
werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een purser omdat deze de regels omtrent alcoholgebruik voor en tijdens de werkzaamheden heeft overtreden. werkgever stelt geen vertrouwen meer te hebben in de werknemer, omdat deze al eerder is berispt in verband met alcoholgebruik tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden en werkgever hem toen volledig heeft ondersteund bij het overwinnen van zijn alcoholverslaving. Ook verwijt werkgever de werknemer dat hij geen open kaart heeft gespeeld. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk dat de alcoholverslaving van de werknemer en de omstandigheid dat hij de situatie jegens werkgever rooskleuriger heeft voorgesteld dan deze in werkelijkheid was, in direct verband staat met de psychische aandoening (bipolaire II stoornis) waaraan hij lijdt. Omdat het wegvallen van het vertrouwen van werkgever rechtstreeks voortvloeit uit de ziekte van de werknemer, heeft het opzegverbod tijdens ziekte gelding. werkgever wordt niet ontvankelijk verklaard.
Minder...
te late aanvraag IVA met verkorte wachttijd | LJN BU4978 2011 |
geen verder onderzoek naar de reden
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
De aanvraag voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd is afgewezen, omdat de aanvraag niet voor de 68e ziekteweek is ingediend. Het dwingendrechtelijke karakter van artikel 23, zesde, lid van...
Meer...
De aanvraag voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd is afgewezen, omdat de aanvraag niet voor de 68e ziekteweek is ingediend. Het dwingendrechtelijke karakter van artikel 23, zesde, lid van de WIA brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat verweerder terecht eisers aanvraag heeft afgewezen zonder beoordeling van de door eiser gestelde bijzondere omstandigheden
Minder...
duurzaamheid | LJN BV0834 2012 |
redelijke verwachting
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering. Gelet op het samenstel van medische feiten en omstandigheden kan worden gezegd dat er, ondanks de behandeling, geen kans op verbetering in het eerste jaar...
Meer...
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering. Gelet op het samenstel van medische feiten en omstandigheden kan worden gezegd dat er, ondanks de behandeling, geen kans op verbetering in het eerste jaar na de datum in geding was. Dat uiteindelijk is gebleken dat de behandelingen van appellante niet tot een daadwerkelijke verbetering van haar gezondheidssituatie hebben geleid, kan niet afdoen aan de, uitgaande van de datum in geding, door het Uwv geformuleerde redelijke verwachting
Minder...
ophoging arbeidsongeschiktheid uitkering | LJN BV2699 2012 |
75-85-100%
Oppassing verzorging
In belangrijke mate
|
….dat partijen in hoger beroep verdeeld worden gehouden door het antwoord op de vraag wat onder het in artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel gebruikte begrip “in belangrijke mate” moet worden...
Meer...
….dat partijen in hoger beroep verdeeld worden gehouden door het antwoord op de vraag wat onder het in artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel gebruikte begrip “in belangrijke mate” moet worden verstaan. Werknemer neemt het standpunt in dat, anders dan het Uwv en de rechtbank, er pas sprake is van “in belangrijke mate” voorzien in de behoefte aan oppassing en verzorging, indien er sprake is van een voorziening die voor het grootste deel in de behoefte aan oppassing en verzorging voorziet. Daarvan is naar de mening van werknemer in zijn geval geen sprake.
In artikel 22 van de WAO is bepaald dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn vervolgdagloon wordt verhoogd.
In het kader van de uitvoering van dit artikel hanteert het Uwv de Beleidsregel. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel wordt de uitkering, voor zover in deze zaak van belang, verhoogd tot 100% van het dagloon of het vervolgdagloon, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering, voor zover in deze zaak van belang, in de gevallen bedoeld in het eerste lid, slechts verhoogd tot 85% van het dagloon of het vervolgdagloon, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van de verzekerde wordt voorzien. De Raad heeft al eerder geoordeeld - zie de uitspraak van 22 december 2010, LJN BO9525 - dat de Beleidsregel de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
In de toelichting op artikel 2 van de Beleidsregel is vermeld dat bij de vraag of uit anderen hoofde een voorziening wordt ontvangen die al dan niet in belangrijke mate voorziet in de behoefte aan oppassing en verzorging, gekeken wordt naar het effect dat een dergelijke voorziening heeft op de belasting van de betrokkene en diens verzorgers: als er geen vermindering in de belasting is, is er geen reden de verhoging van de uitkering te matigen. In elk geval kan worden gesteld, aldus de toelichting, dat als een verzekerde via een PGB in staat is op zijn behoefte toegespitste voorzieningen aan te schaffen, in de behoefte aan oppassing en verzorging in belangrijke mate, maar niet volledig wordt voorzien.
Met betrekking tot de hier voorliggende vraag wat onder “in belangrijke mate” in de toelichting op artikel 2 van de Beleidsregel moet worden verstaan, heeft het Uwv naar aanleiding van vragen van de rechtbank in zijn brief van 2 juli 2010 als volgt geantwoord, waar voor eiser moet worden gelezen appellant:
“Het gaat er maar om dat de andere voorziening leidt tot een vermindering van de belasting van de betrokkene en zijn verzorgers en dat die vermindering wat voorstelt. In de toelichting op de Beleidsregel worden daarvan enkele illustratieve voorbeelden gegeven. Deze sluiten ook mooi aan op de gebruikelijke betekenis van “in belangrijke mate” in socialeverzekeringswetten: minder dan 50% (anders zou “grotendeels” gebruikt zijn), maar wel iets substantieels”.
Evenals de rechtbank kan de Raad zich vinden in deze uitleg van het Uwv. Naar het oordeel van de Raad moet onder het begrip “in belangrijke mate” in de zin van artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel worden verstaan: minder dan 50%. Dit sluit ook aan bij de gangbare betekenis van het begrip “in belangrijke mate”. Ook de toelichting bij artikel 2 van de Beleidsregel strekt er niet toe dat onder “in belangrijke mate” moet worden verstaan “het grootste deel” of “grotendeels” in de zin van meer dan 50%.
Minder...
Mate van arbeidsongeschiktheid tussen 35-80 | LJN: BV2298 2012 |
WGA
Exacte hoogte niet van belang
Inhoudsindicatie rechtspraak.nl:
|
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering. In de situatie van werknemer maakt het voor de hoogte van haar uitkering niet uit wat de mate van arbeidsongeschiktheid is, zolang deze ten minste 35% bedraagt....
Meer...
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering. In de situatie van werknemer maakt het voor de hoogte van haar uitkering niet uit wat de mate van arbeidsongeschiktheid is, zolang deze ten minste 35% bedraagt. Niet is gebleken dat werknemer gedurende de looptijd van het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering gevolgen heeft ondervonden als gevolg van (eventueel resterende) re-integratieverplichtingen. Hoger beroep niet-ontvankelijk
Minder...
Ook de aangevoerde grond dat in geval van werknemer sprake is van nieuw verkregen bekwaamheden als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wajong, onder meer in verband met zijn toegenomen bekendheid...
Meer...
Ook de aangevoerde grond dat in geval van werknemer sprake is van nieuw verkregen bekwaamheden als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wajong, onder meer in verband met zijn toegenomen bekendheid als kunstenaar, treft geen doel. Primair moet worden gedacht aan nieuwe bekwaamheden die zijn verworven door het met succes volgen van een opleiding van enige duur en zwaarte. Daar is in dit geval geen sprake van.
Minder...
Werknemer betoogt verder dat de duur van de loongerelateerde uitkering door verweerder niet juist is berekend. Ten onrechte heeft het UWV geen rekening gehouden met artikel 59, vierde lid, en artikel...
Meer...
Werknemer betoogt verder dat de duur van de loongerelateerde uitkering door verweerder niet juist is berekend. Ten onrechte heeft het UWV geen rekening gehouden met artikel 59, vierde lid, en artikel 62, derde lid, van de Wet WIA.
Op grond van artikel 59, eerste lid, van de Wet WIA, bedraagt de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering drie maanden, te verlengen met één maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van drie kalenderjaren overstijgt tot een maximum van 38 maanden. Op grond van artikel 59, vierde lid, van de Wet WIA wordt de duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, verlengd indien als gevolg van de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 1°, géén recht op een uitkering is ontstaan indien de eerste dag van de wachttijd van dit niet ontstane recht op een uitkering is gelegen voor de dag dat recht op de loongerelateerde uitkering is ontstaan en dit niet ontstane recht op een uitkering tot een langere duur van de loongerelateerde uitkering zou hebben geleid.
De rechtbank overweegt, mede onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting dat de duur van de onderhavige loongerelateerde WGA-uitkering in eerste instantie wordt bepaald door berekening van het arbeidsverleden op het moment waarop eiser zijn werkzaamheden heeft neergelegd in de eerste twee dienstbetrekkingen, 14 juli 2006. De WGA-uitkering is aan werknemer - na de wachttijd van 104 weken - per 11 juli 2008 toegekend tot 11 maart 2010. Deze duur kan echter worden verlengd nadat werknemer in zijn derde dienstbetrekking bij T na zijn ziekmelding op 21 mei 2007 wegens ziekte 104 weken niet heeft gewerkt. Aan de hand van het arbeidsverleden op dat moment (18 mei 2009) wordt de einddatum van de loongerelateerde WGA-uitkering berekend.
Het arbeidsverleden wordt op grond van artikel 15 van de Wet WIA, berekend door samentelling van het feitelijke arbeidsverleden vanaf en met inbegrip van 1998 en het fictieve arbeidsverleden over de jaren waarin de betrokkene 18 jaar werd tot 1998.
Werknemer is geboren op [1970] en is op 2 augustus 1988 18 jaar geworden. Zijn feitelijk arbeidsverleden loopt vanaf 1998 tot mei 2009 en bedraagt 11 jaar. Gevoegd bij het fictieve arbeidsverleden van 10 jaar (1988-1997) heeft eiser een arbeidsverleden van in totaal 21 jaar. Uitgaande van de datum einde wachttijd van de tweede ziekmelding, 18 mei 2009, dient de loongerelateerde uitkering te worden toegekend tot over een periode van 21 maanden nadien, dat wil zeggen tot 18 februari 2011. UWV heeft de loongerelateerde WGA-uitkering over een juiste periode toegekend. Werknemers betoog slaagt niet.
Minder...
Recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. | LJN BQ1755 2011 |
Exacte klasse maakt niet uit
Bij 35% of meer arbeidsongeschiktheid
|
De Raad overweegt dat het in de situatie van werknemer voor de hoogte van haar uitkering niet uitmaakt wat de mate van arbeidsongeschiktheid is, zolang deze ten minste 35% bedraagt. ……
De Raad...
Meer...
De Raad overweegt dat het in de situatie van werknemer voor de hoogte van haar uitkering niet uitmaakt wat de mate van arbeidsongeschiktheid is, zolang deze ten minste 35% bedraagt. ……
De Raad is, gelet op hetgeen is overwogen, van oordeel dat het resultaat dat werknemer in deze procedure nastreeft, ook indien dat tot het gevolg zou hebben dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid wordt gesteld op 80% of meer, geen feitelijke betekenis voor haar kan hebben. Dit brengt met zich mee dat het hoger beroep van werknemer vanwege het komen te ontvallen van het procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Minder...
De Raad stelt vast dat de WAO-uitkering van werknemer op 4 februari 2002 is ingetrokken en dat werknemer zich op 10 april 2007 bij het Uwv heeft ziekgemeld. Gelet hierop is er geen sprake van een situatie...
Meer...
De Raad stelt vast dat de WAO-uitkering van werknemer op 4 februari 2002 is ingetrokken en dat werknemer zich op 10 april 2007 bij het Uwv heeft ziekgemeld. Gelet hierop is er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 43a van de WAO omdat de arbeidsongeschiktheid van werknemer na het verstrijken van de daarin bepaalde vijfjaarstermijn is ingetreden. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv dan ook op goede gronden een einde wachttijd beoordeling gedaan in het kader van de Wet WIA
Minder...
De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 4 januari 2008, LJN BC2431, waarin onder meer het volgende is overwogen:
“De Raad is van oordeel dat dit artikel (39a WAO), blijkens de bewoordingen ervan...
Meer...
De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 4 januari 2008, LJN BC2431, waarin onder meer het volgende is overwogen:
“De Raad is van oordeel dat dit artikel (39a WAO), blijkens de bewoordingen ervan en met name ook gelet op de bedoeling van de bepaling zoals deze kan worden afgeleid uit de geschiedenis van de totstandkoming ervan, louter de situatie beoogt te regelen waarin de medische beperkingen waaraan een bestaande, naar een gedeeltelijke mate van arbeidsongeschiktheid berekenende, uitkering wordt ontleend zijn toegenomen, terwijl als gevolg daarvan ook sprake is van een relevante toename van de arbeidsbeperkingen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat met introductie van deze bepaling de bedoeling voorlag om in die gevallen waarin sprake is van toeneming van de klachten waaraan iemand zijn uitkering ontleent en van een daaruit voortvloeiende toeneming van arbeidsongeschiktheid welke zich voordoet binnen een termijn van vijf jaar na toekenning of herziening van die uitkering, een verkorte wachttijd van vier weken te hanteren, teneinde aldus het financiële risico voor een werkgever bij indienstneming van een arbeidsongeschikte te beperken en op die wijze een bijdrage te leveren aan het wegnemen van mogelijke drempels bij re-integratie”.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat voor de beoordeling van een aanspraak op grond van artikel 39a, eerste lid, van WAO, het relevante moment voor de “datum van toekenning” is de feitelijke ingangsdatum van de uitkering (10 januari 2001). De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 25 augustus 2010, LJN BN5068. Werknemer voldoet derhalve niet aan de in artikel 39a van de WAO gestelde voorwaarden voor toepassing van een wachttijd van vier weken. Dat in casu de toekenning van de WAO-uitkering met terugwerkende kracht is geschied brengt geen wijziging in het uitgangspunt dat voor het bepalen van de vijfjaarstermijn inzake de beoordeling van een aanspraak op grond van artikel 39a, eerste lid, van de WAO moet worden uitgegaan van de feitelijke ingangsdatum van de uitkering.
Minder...
Gegeven dit standpunt staat de Raad uitsluitend ter toetsing de vraag of appellant terecht geweigerd heeft om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 43a van de WAO omdat er geen sprake zou...
Meer...
Gegeven dit standpunt staat de Raad uitsluitend ter toetsing de vraag of appellant terecht geweigerd heeft om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 43a van de WAO omdat er geen sprake zou zijn van een zelfde oorzaak.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de beperkingen van de werkneemster ten aanzien van haar rechterarm evenals haar eerdere beperkingen aan haar linkerarm verband houden met de bij haar in 2000 geconstateerde borstkanker en de daarmee verband houdende operatie. De Raad onderschrijft de opmerking van de bezwaarverzekeringsarts dat de rechtbank, zijnde niet specifiek medisch deskundig, hiermee een medisch oordeel heeft geveld. De Raad is van oordeel dat een dergelijke stellige conclusie inzake een medische kwestie niet door de rechtbank kan worden getrokken.
De Raad is evenwel van oordeel dat appellant er niet in is geslaagd om gegevens aan te dragen die buiten twijfel stellen dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerdere en latere uitval. De stelling dat het onwaarschijnlijk is dat dit verband bestaat, is daarvoor niet voldoende. De rechtbank heeft daarover terecht opgemerkt dat ten aanzien van de werkneemster in ieder geval het voordeel van de twijfel dient te gelden.
Minder...
3 dienstbetrekkingen | LJN BP8888 2011 |
3 werkgevers
2 uitvaldata
Maar één recht op WIA
Arbeidsverleden
Uitsluitingsgronden
Hoogte uitkerting
Duur uitkering
|
Op grond van artikel 43, onderdeel a, onder 1°, van de Wet WIA is het ontstaan van een tweede recht op WGA-uitkering per 18 mei 2009, naar aanleiding van werknemers ziekmelding op 21 mei 2007, uitgesloten....
Meer...
Op grond van artikel 43, onderdeel a, onder 1°, van de Wet WIA is het ontstaan van een tweede recht op WGA-uitkering per 18 mei 2009, naar aanleiding van werknemers ziekmelding op 21 mei 2007, uitgesloten. Er bestaat met de eerdere toekenning per 11 juli 2008 immers al een recht op WGA-uitkering. Voor een persoon die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, kan in de Wet WIA steeds maar één recht op uitkering bestaan. Het dagloon wordt in een dergelijk geval berekend aan de hand van het loon uit alle dienstbetrekkingen die de werknemer in het refertejaar heeft vervuld. In het onderhavige geval is dat het refertejaar dat ten grondslag ligt aan de toekenning van werknemers WGA-uitkering per 11 juli 2008.
Hieruit volgt dat het betoog van werknemer dat UWV ten aanzien van de vastgestelde hoogte van het dagloon niet de juiste referteperiode in acht heeft genomen, niet slaagt.
Werknemer betoogt verder dat de duur van de loongerelateerde uitkering door UWV niet juist is berekend. Ten onrechte heeft UWV geen rekening gehouden met artikel 59, vierde lid, en artikel 62, derde lid, van de Wet WIA.
Op grond van artikel 59, eerste lid, van de Wet WIA, bedraagt de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering drie maanden, te verlengen met één maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van drie kalenderjaren overstijgt tot een maximum van 38 maanden.
Op grond van artikel 59, vierde lid, van de Wet WIA wordt de duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, verlengd indien als gevolg van de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 1°, géén recht op een uitkering is ontstaan indien de eerste dag van de wachttijd van dit niet ontstane recht op een uitkering is gelegen voor de dag dat recht op de loongerelateerde uitkering is ontstaan en dit niet ontstane recht op een uitkering tot een langere duur van de loongerelateerde uitkering zou hebben geleid.
De rechtbank overweegt, mede onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting dat de duur van de onderhavige loongerelateerde WGA-uitkering in eerste instantie wordt bepaald door berekening van het arbeidsverleden op het moment waarop werknemer zijn werkzaamheden heeft neergelegd in de eerste twee dienstbetrekkingen, 14 juli 2006. De WGA-uitkering is aan werknemer - na de wachttijd van 104 weken - per 11 juli 2008 toegekend tot 11 maart 2010. Deze duur kan echter worden verlengd nadat werknemer in zijn derde dienstbetrekking bij Werkgever 3 na zijn ziekmelding op 21 mei 2007 wegens ziekte 104 weken niet heeft gewerkt. Aan de hand van het arbeidsverleden op dat moment (18 mei 2009) wordt de einddatum van de loongerelateerde WGA-uitkering berekend.
Het arbeidsverleden wordt op grond van artikel 15 van de Wet WIA, berekend door samentelling van het feitelijke arbeidsverleden vanaf en met inbegrip van 1998 en het fictieve arbeidsverleden over de jaren waarin de betrokkene 18 jaar werd tot 1998.
Werknemer is geboren op [1970] en is op 2 augustus 1988 18 jaar geworden. Zijn feitelijk arbeidsverleden loopt vanaf 1998 tot mei 2009 en bedraagt 11 jaar. Gevoegd bij het fictieve arbeidsverleden van 10 jaar (1988-1997) heeft werknemer een arbeidsverleden van in totaal 21 jaar. Uitgaande van de datum einde wachttijd van de tweede ziekmelding, 18 mei 2009, dient de loongerelateerde uitkering te worden toegekend tot over een periode van 21 maanden nadien, dat wil zeggen tot 18 februari 2011. UWV heeft de loongerelateerde WGA-uitkering over een juiste periode toegekend. Werknemers betoog slaagt niet.
Voor zover werknemer een beroep heeft gedaan op artikel 62 van de Wet WIA merkt de rechtbank op dat artikel 62 van de Wet WIA de hoogte van de vervolguitkering regelt, welke uitkering in dit geding niet aan de orde is.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
Ten slotte betoogt werknemer dat UWV zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij recht heeft op inkomsten van Werkgever 3 over de periode van 11 juli 2008 tot 18 mei 2009 en ten onrechte heeft vastgesteld dat deze inkomsten in mindering moeten worden gebracht op zijn WGA-uitkering.
Dienaangaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen UWV hierover in het bestreden besluit van 26 mei 2010 heeft opgemerkt, niet kan worden aangemerkt als het verrichten van een rechtshandeling. De enkele informatie dat Werkgever 3 ziekengeld had moet betalen of dat werknemer een loonvordering op Werkgever 3 heeft, is niet gericht op enig rechtsgevolg en vormt in zoverre geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen beroep openstaat. Zo UWV inkomsten op werknemers WGA-uitkering in mindering wil brengen is daar een nader concreet besluit voor nodig, welk besluit niet in het hier ter beoordeling voorliggende besluit, ligt vervat.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Minder...
WW uitkering buiten de referteperiode | LJN BQ2322 2011 |
Mogelijk onredelijk maar zo bepaald
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
|
De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) de buiten de referteperiode uitbetaalde WW-uitkering over september...
Meer...
De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) de buiten de referteperiode uitbetaalde WW-uitkering over september 2007 niet dient te worden meegenomen bij de vaststelling van het dagloon. De rechtbank heeft erop gewezen dat de uitbetaling van de WW-uitkering begin oktober 2007 in overeenstemming was met het bepaalde in de WW. Een WW-uitkering wordt na vaststelling van het recht daarop achteraf uitbetaald. Voorts heeft de rechtbank gewezen op de wetsgeschiedenis van de huidige dagloonsystematiek. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat, hoewel deze (nieuwe) dagloonsystematiek nadelige gevolgen heeft voor werknemer, dit niet maakt dat hieraan consequenties dienen te worden verbonden. De wetgever was zich immers bewust van het feit dat deze systematiek voor bepaalde betrokkenen nadelige gevolgen zou kunnen hebben, maar dit heeft de noodzaak om tot een vereenvoudiging van de dagloonregels te komen niet in de weg gestaan. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit de WW-uitkering over de periode van 2 september 2007 tot en met 30 september 2007 buiten beschouwing gelaten. De Raad heeft in hetgeen werknemer in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen.
Minder...
Verblijf buiten Nederland | LJN BP6907 2011 |
Geen verlaging factor 261
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
De loonopgave van de voormalige werkgever van werknemer heeft betrekking op een periode deels vallend buiten de referteperiode. Het Uwv heeft dit deel van de loonopgave terecht niet betrokken in de...
Meer...
De loonopgave van de voormalige werkgever van werknemer heeft betrekking op een periode deels vallend buiten de referteperiode. Het Uwv heeft dit deel van de loonopgave terecht niet betrokken in de berekening van het dagloon. Er is geen aanleiding het totale bedrag aan inkomen over de referteperiode, vanwege de door werknemer gestelde, in de referteperiode vallende ziekteperiode tijdens zijn verblijf in Servië waarover hij geen loon of ziekengeld heeft ontvangen, te delen door 245 in plaats van door 261, nu artikel 3 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen dwingend voorschrijft dat het totale loon gedeeld moet worden door 261.
Minder...
Vordering ook innen | LJN BP2521 2011 |
Niet wachten
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
|
Vordering van € 4.500,- op werkgever. Gelet op hetgeen ter zitting van de kantonrechter op is afgesproken tussen werknemer en zijn voormalige werkgever en gelet op het in beroep overgelegde verstekvonnis,...
Meer...
Vordering van € 4.500,- op werkgever. Gelet op hetgeen ter zitting van de kantonrechter op is afgesproken tussen werknemer en zijn voormalige werkgever en gelet op het in beroep overgelegde verstekvonnis, moet worden aangenomen dat het bedrag van € 4.500,- in het refertejaar 2005 vorderbaar was. Werknemer heeft niet aangetoond dat dit bedrag in 2005 niet inbaar was. Gesteld, noch gebleken is dat werknemer in dat jaar enige actie heeft ondernomen om het bedrag te innen. Pas na afloop van het refertejaar heeft werknemer getracht zijn voormalige werkgeefster te bewegen tot betaling.
Minder...
Vakantiebijslag | LJN BQ3477 2011 |
aangiftetijdvakken
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
De Raad is van oordeel dat het Uwv een juiste referteperiode heeft gehanteerd. Ten aanzien van de vakantiebijslag (één van de in aanmerking te nemen loonelementen) volgt de Raad het Uwv in zijn opvatting...
Meer...
De Raad is van oordeel dat het Uwv een juiste referteperiode heeft gehanteerd. Ten aanzien van de vakantiebijslag (één van de in aanmerking te nemen loonelementen) volgt de Raad het Uwv in zijn opvatting dat bij de berekening van het dagloon ten onrechte geen rekening is gehouden met de vakantiebijslag ten bedrage van € 1.312,75 over de aangiftetijdvakken 6 tot en met 12 van 2006 (uitbetaald in aangiftetijdvak 13 van 2006). Uitgaande van dit bedrag acht de Raad de nadere vaststelling van het Uwv van het dagloon per 10 december 2008 op € 117,37 juist. Met betrekking tot het besluit van 24 februari 2010 en het besluit van 16 december 2010 stelt de Raad vast dat beide besluiten uitgaan van een onjuist dagloon. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door het dagloon vast te stellen op € 117,37 en te bepalen dat het Uwv alsnog aan werknemer het juiste bedrag aan wettelijke rente dient te vergoeden. Afwijzing schadevergoeding.
Minder...
overwerk, niet structureel | LJN BQ9466 2011 |
bewijslast werknemer
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Toekenning WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en een dagloon van € 80,27. Werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen het vermelde dagloon omdat zijn inkomsten uit overwerk...
Meer...
Toekenning WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en een dagloon van € 80,27. Werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen het vermelde dagloon omdat zijn inkomsten uit overwerk bij zijn werkgever niet bij de berekening van het dagloon zouden zijn betrokken. Bij besluit van 23 oktober 2008 is het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv in aanmerking genomen dat in de arbeidsovereenkomst met genoemde werkgever en in diens loonopgaven uit januari 2001 en uit januari 2003 geen melding is gemaakt van (structureel) overwerk, terwijl door werknemer zelf geen bewijs is overgelegd op grond waarvan loonbetaling voor overwerk aannemelijk is geworden. Werknemer heeft niet weersproken dat het Uwv bij de berekening van het dagloon een bedrag aan loon heeft betrokken dat overeenkomt met het loon dat volgens de opgave van de werkgever in de referteperiode aan hem is uitbetaald. De Raad is van oordeel dat het Uwv hiermee in beginsel een verantwoorde berekening heeft kunnen maken van het dagloon. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (verwezen wordt naar de uitspraken van 30 maart 2006, LJN AW5235 en 4 mei 2011, LJN BQ3939) ligt het in die situatie op de weg van de werknemer die stelt méér loon ontvangen te hebben dan is vermeld in de administratie van de werkgever, om toereikend bewijs te leveren voor deze stelling. De Raad ziet geen aanleiding om hierover in het onderhavige geding anders te oordelen. Dat het Uwv pas in 2008 de WAO-uitkering heeft toegekend, is daarvoor onvoldoende. Werknemer is er niet in geslaagd dat bewijs te leveren. Daartoe wijst de Raad erop dat de werkgever op 9 januari 2001 in de ‘Werkloosheidswet Werkgeversverklaring origineel’, op de vraag of er meeruren zijn verricht (werkzaamheden buiten de normale arbeidsduur die afwijken van de werkzaamheden die binnen de normale arbeidsduur worden verricht), met ‘nee’ heeft geantwoord. Voorts heeft de werkgever in januari 2003 op het formulier ‘Vragen loonopgave werkgever’ ingevuld dat werknemer een vast overeengekomen bruto loon per week had van € 374,37 welk bedrag werd vermeerderd met een prestatie-, tarief- of vaste toeslag van € 15,90. Beide bedragen zijn in aanmerking genomen.
Minder...
Uitleg startersregeling Artikel 6, eerste lid, van de dagloonregels is duidelijk. Er moet bij een starter rekening worden gehouden met loon en dagloondagen vanaf de dag dat eiseres is gestart met werkzaamheden....
Meer...
Uitleg startersregeling Artikel 6, eerste lid, van de dagloonregels is duidelijk. Er moet bij een starter rekening worden gehouden met loon en dagloondagen vanaf de dag dat eiseres is gestart met werkzaamheden. Dat voorafgaand aan deze werkzaamheden in de referteperiode een WW-uitkering is uitbetaald, maakt dit niet anders
Minder...
Werknemer kan niet worden aangemerkt als herintreder/starter als bedoeld in artikel 6 van het Besluit reeds omdat hij in de periode van 26 maart 2006 tot en met 30 april 2006 loon heeft ontvangen in...
Meer...
Werknemer kan niet worden aangemerkt als herintreder/starter als bedoeld in artikel 6 van het Besluit reeds omdat hij in de periode van 26 maart 2006 tot en met 30 april 2006 loon heeft ontvangen in de vorm van een WW-uitkering. Dat werknemer in het kader van de ZW-uitkering door het Uwv, al dan niet terecht, wel als herintreder/starter is aangemerkt, leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep van appellant op toepassing van een hardheidsclausule respectievelijk dringende reden slaagt evenmin nu in het Besluit geen hardheidsclausule is opgenomen.
Minder...
Minder loon in ziekteperiode | LJN BQ2308 2011 |
bewijslast
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
|
De Raad kan, evenmin als de rechtbank, uit de voorhanden gegevens betreffende het inkomen van werknemer, opmaken dat werknemer gedurende de maanden in de referteperiode waarin hij wegens ziekte niet...
Meer...
De Raad kan, evenmin als de rechtbank, uit de voorhanden gegevens betreffende het inkomen van werknemer, opmaken dat werknemer gedurende de maanden in de referteperiode waarin hij wegens ziekte niet heeft gewerkt, minder loon heeft ontvangen.
Minder...
Nu een Amber-beoordeling niet aan de orde kan zijn, is 29 maart 2006 terecht als eerste arbeidsongeschiktheidsdag aangemerkt.
Overeenkomstig artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA, gelezen in samenhang...
Meer...
Nu een Amber-beoordeling niet aan de orde kan zijn, is 29 maart 2006 terecht als eerste arbeidsongeschiktheidsdag aangemerkt.
Overeenkomstig artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder q, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, heeft het Uwv het dagloon terecht gebaseerd op de periode die loopt van 27 maart 2005 tot en met 26 maart 2006.
Appellants verzoeken om herziening kwamen dan ook niet voor inwilliging in aanmerking en zijn terecht afgewezen
Minder...
WW bepalingen dagloonbesluit | LJN BP5138 2011 |
n.v.t. op WIA
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
|
WIA-dagloon is juist vastgesteld. Art. 17 van het Dagloonbesluit ziet uitsluitend op het WW-dagloon en is niet van toepassing op het WIA-dagloon. Een garantiebepaling voor het WIA-dagloon is bewust...
Meer...
WIA-dagloon is juist vastgesteld. Art. 17 van het Dagloonbesluit ziet uitsluitend op het WW-dagloon en is niet van toepassing op het WIA-dagloon. Een garantiebepaling voor het WIA-dagloon is bewust achterwege gelaten. De wijze waarop appellant het dagloon heeft vastgesteld, is dan ook overeenkomstig de bedoeling van de wetgever.
Minder...
Zoals uit artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 2, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (het Besluit) blijkt is uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon...
Meer...
Zoals uit artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 2, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (het Besluit) blijkt is uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon waarnaar een uitkering op grond van de Wet WIA wordt berekend, het loon dat de verzekerde volgens opgave van zijn werkgever daadwerkelijk heeft genoten. Het vierde lid van artikel 2 van het Besluit maakt hierop een uitzondering in die zin dat onder loon mede wordt begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden.
Ook naar het oordeel van de Raad is niet gebleken dat werknemer met ingang van 1 januari 2006 aanspraak had op een hoger loon dan vermeld in de arbeidsovereenkomst van 25 augustus 2008. Met de rechtbank acht de Raad niet zonder betekenis dat werknemer geen loonvordering heeft ingesteld, in het bijzonder dat hij geen loonvordering bij de curator in het faillissement heeft ingediend ter verificatie. Voorts vermeldt de arbeidsovereenkomst niet dat de loonsverlaging per 1 januari 2006 ongedaan gemaakt zal worden. Tevens kan er niet aan worden voorbijgegaan dat werknemer zelf bij gelegenheid van de hoorzitting heeft verklaard dat de loonsverlaging ongedaan gemaakt zou worden, indien de financiële positie van de vennootschap dat zou toelaten. Uit niets blijkt dat aan deze voorwaarde werd voldaan. Integendeel, de omstandigheid dat werknemer vanaf november 2005 geen loon heeft ontvangen en het faillissement per 4 juli 2006 wijzen in een geheel andere richting. Gelet hierop kan aan de overgelegde verklaring van de voormalige werkgever van werknemer niet die betekenis worden gehecht die werknemer daaraan gehecht wenst te zien. De Raad houdt het er dan ook voor dat er geen sprake is van vorderbaar loon in de zin van artikel 2, vierde lid, van het Besluit.
Minder...
mogelijkheden werknemer verbeteren | LJN BL5497 2010 |
adequate afweging UWV
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
|
De Raad ziet in de door de bezwaarverzekeringsarts genoemde informatie van de behandelend sector en in het bijzonder de vermelde brief van 27 augustus 2007 van de werknemer behandelende neurochirurg...
Meer...
De Raad ziet in de door de bezwaarverzekeringsarts genoemde informatie van de behandelend sector en in het bijzonder de vermelde brief van 27 augustus 2007 van de werknemer behandelende neurochirurg een voldoende onderbouwing voor de inschatting van de bezwaarverzekeringsarts dat werknemers functionele mogelijkheden kunnen worden verbeterd. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden verricht die bij de werknemer aan de orde zijn. De Raad onderschrijft dan ook de overwegingen van de rechtbank. Nu de prognose voldoende steun vindt in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit is voorafgegaan en nadien overgelegde medische informatie aan die prognose geen afbreuk doet, kan aan de brieven niet het belang worden gehecht dat werknemer daaraan toegekend wenst te zien
Minder...
verbetering te verwachten? | LJN BN8036 2010 |
niet het beoordelingskader volgen
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
De Raad stelt vast dat de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv wel een standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de vraag of zich de situatie voordoet dat geen verbetering meer is te verwachten,...
Meer...
De Raad stelt vast dat de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv wel een standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de vraag of zich de situatie voordoet dat geen verbetering meer is te verwachten, maar dat zij bij haar onderzoek naar de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid van werknemer niet het beoordelingskader heeft gevolgd. Het bestreden besluit ontbeert een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering.
Minder...
reeks artsen geven oordeel | LJN BN9226 2010 |
psychosociale redenen belemmeren revalidatie/herstel |
De Raad stelt vast dat bezwaarverzekeringsarts W in zijn in hoger beroep ingezonden rapportage van 1 juli 2009 is ingegaan op de informatie van de behandelend specialisten van betrokkene, die in beroep...
Meer...
De Raad stelt vast dat bezwaarverzekeringsarts W in zijn in hoger beroep ingezonden rapportage van 1 juli 2009 is ingegaan op de informatie van de behandelend specialisten van betrokkene, die in beroep en hoger beroep is ingebracht. W heeft uitvoerig en gemotiveerd uiteengezet waarom niet moet worden uitgegaan van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid en te verwachten is dat de arbeidsmogelijkheden van betrokkene zullen toenemen als hij verder behandeld wordt. De uiteenzetting van W overtuigt de Raad ervan dat de in beroep en hoger beroep ingebrachte gegevens geen grond bieden voor het oordeel dat de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, die ten grondslag ligt aan de bestreden besluiten, als onjuist moet worden aangemerkt.
De inschatting van de herstelkansen van betrokkene op de in geding zijnde data, dat wil zeggen voor bestreden besluit 1 op de ingangsdatum van de WIA-uitkering en voor de bestreden besluiten 2, 3 en 4 op de data waarop die besluiten betrekking hebben, sluit aan bij de toen mogelijk geachte behandelingen. In dat verband acht de Raad van belang dat neuroloog K ten tijde van zijn rapport van 12 februari 2007 spontaan herstel van de rug- en beenklachten mogelijk achtte en nadien blijkens zijn rapport van 21 mei 2007 verbetering veronderstelde van een ingezette behandeling van betrokkene in de polikliniek pijnbestrijding. Uit de brief van orthopedisch chirurg S van 7 mei 2007 aan de huisarts van betrokkene volgt dat ter vermindering van de pijnklachten mensendieck therapie werd geadviseerd. Anesthesioloog/pijnbestrijder F verwees, zoals blijkt uit zijn rapport van 22 mei 2007, betrokkene naar een revalidatiearts. De verwijzing wordt door S in zijn rapport van 9 januari 2008 onderschreven. Uit de rapporten van revalidatiearts S van 6 februari 2008, 10 november 2008 en 16 november 2009 komt naar voren dat aanvankelijk een onrustige psychosociale situatie van betrokkene en een gebrek aan motivatie aan een zinvolle revalidatiebehandeling in de weg stonden en dat later is besloten die behandeling niet in te zetten omdat betrokkene geen hulpvraag heeft die ziet op een verbetering van zijn functioneren en daarom een indicatie voor revalidatie ontbreekt. Gelet op dit samenstel van gegevens kon de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad zijn opvatting handhaven dat niet alleen na de val op 17 januari 2007 sprake was van een reële herstelverwachting, maar dat ook ten tijde van het nemen van alle bestreden besluiten, gelet op de toen beschikbare behandelmogelijkheden, mocht worden verwacht dat de arbeidsmogelijkheden zouden toenemen. Van betrokkene kon worden verlangd, voor zover van mogelijke medische behandelingen geen resultaat te verwachten viel zolang de psychosociale situatie van betrokkene ongewijzigd bleef, dat hij mogelijkheden benutte om in die situatie verandering aan te brengen. Het is de Raad niet gebleken dat voor betrokkene mogelijkheden hebben ontbroken voor hulp bij verwerking van onder andere zijn echtscheidingsproblematiek en zijn onvrede met artsen.
Minder...
Turks paspoort | LJN BN5794 2010 |
Geen werkvergunning
Niet verzekerd ZW en WIA
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
De Raad stelt vast dat betrokkene een Turks paspoort bezit met daarin een aantekening van 29 maart 2007 dat naar aanleiding van een door hem op 3 januari 2005 ingediend bezwaarschrift uitzetting achterwege...
Meer...
De Raad stelt vast dat betrokkene een Turks paspoort bezit met daarin een aantekening van 29 maart 2007 dat naar aanleiding van een door hem op 3 januari 2005 ingediend bezwaarschrift uitzetting achterwege blijft hangende een beslissing op het bezwaar en dat arbeid niet is toegestaan. Verder heeft betrokkene ter zitting van de rechtbank erkend dat hij niet in het bezit was van een tewerkstellingsvergunnning. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 januari 2006 (LJN AU9489) komt de Raad tot de slotsom dat betrokkene op 1 maart 2007 terecht niet als werknemer ingevolge de ZW is aangemerkt. Dit betekent dat betrokkene niet verzekerd is voor de ZW. De Raad komt tot hetzelfde oordeel met betrekking tot de wet WIA
Minder...
dagloon WIA. | LJN BM8156 2010 |
Waarde vakantiebonnen.
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Het Uwv heeft in overeenstemming met art. 13, lid 1, WIA en art. 2, lid 1, van het Besluit (dagloonregels werknemersverzekeringen) niet de volledige waarde, maar uitsluitend de belaste waarde van...
Meer...
Het Uwv heeft in overeenstemming met art. 13, lid 1, WIA en art. 2, lid 1, van het Besluit (dagloonregels werknemersverzekeringen) niet de volledige waarde, maar uitsluitend de belaste waarde van de vakantiebonnen - in dit geval 92,5% van de nominale waarde - bij de dagloonberekening betrokken. Het Uwv is daarbij terecht uitgegaan van het loon dat in het refertejaar daadwerkelijk door appellant is genoten en door de werkgever aan het Uwv als premieplichtig loon is opgegeven. De omstandigheid dat de perioden waarin in verband met vakantie geen of minder loon is betaald wel zijn meegenomen in de berekening van het dagloon terwijl de daarvoor bedoelde vakantiebonnen deels buiten beschouwing worden gelaten, levert geen grond op om in afwijking van het Besluit van een ander loonbedrag uit te gaan, omdat het Besluit niet in deze afwijkingsmogelijkheid voorziet (LJN BK5721 en BK5969).
Minder...
Nabetaling ex-werkgever | LJN BO5404 2010 |
Hier niet in dagloon
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
|
Geen grond voor het oordeel dat artikel 2, eerste lid, van het Besluit, voor zover daarbij het loondervingsbeginsel wordt verlaten, onverbindend moet worden geacht. De nabetaling van achterstallig...
Meer...
Geen grond voor het oordeel dat artikel 2, eerste lid, van het Besluit, voor zover daarbij het loondervingsbeginsel wordt verlaten, onverbindend moet worden geacht. De nabetaling van achterstallig loon door de (ex-)werkgever was in de referteperiode vorderbaar. Aan het vereiste van niet inbaarheid is echter niet voldaan. Het Uwv is bij de berekening van het WIA-dagloon van betrokkene terecht uitgegaan van het door betrokkene gedurende de referteperiode bij haar (ex-)werkgever daadwerkelijk genoten loon en daarbij de nabetaling die in 2007 heeft plaatsgevonden terecht geheel buiten beschouwing heeft gelaten.
Minder...
nalatigheid informatieplicht | LJN BN9304 2010 |
uitzonderlijke situatie
inkomsten als zzp-er
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
De rechtbank ziet in het onderhavige geval aanleiding om, in afwijking van de wettelijke bepalingen, te oordelen dat de inkomsten van eiser als zzp-er dienen te worden meegenomen ter bepaling van de...
Meer...
De rechtbank ziet in het onderhavige geval aanleiding om, in afwijking van de wettelijke bepalingen, te oordelen dat de inkomsten van eiser als zzp-er dienen te worden meegenomen ter bepaling van de hoogte van het dagloon. Verweerder had eiser moeten informeren over de gevolgen van de niet-verzekerde arbeid als zelfstandige voor zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Verweerder had artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht dienen toe te passen teneinde het nadeel dat eiser heeft ondervonden ten gevolge van verweerders nalatigheid te compenseren.
Minder...
Onder loon wordt mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Niet aangetoond dat de vermelde nabetaling van vakantietoeslag...
Meer...
Onder loon wordt mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Niet aangetoond dat de vermelde nabetaling van vakantietoeslag van € 561,98 ziet op de referteperiode, laat staan dat voldaan wordt aan het criterium dat deze aanspraak in de referteperiode vorderbaar (en tevens niet-inbaar) is geworden.
Minder...
Loonsuppletie sociaal plan | LJN BO1104 2010 |
Niet in dagloon
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
|
Is terecht bij de vaststelling van het dagloon geen rekening gehouden met de door werknemer in de referteperiode genoten loonsuppletie? In het onderhavige geval vindt de loonsuppletie haar oorzaak...
Meer...
Is terecht bij de vaststelling van het dagloon geen rekening gehouden met de door werknemer in de referteperiode genoten loonsuppletie? In het onderhavige geval vindt de loonsuppletie haar oorzaak in de beëindiging van de voorlaatste dienstbetrekking van werknemer en betreft het een beloning, op grond van het sociaal plan van de voorlaatste werkgever, voor het aanvaarden van nieuw werk. De Raad heeft al eerder geoordeeld (CRvB 10 juli 1084, RSV 1985, 96) dat uitkeringen uit een sociaal plan als loon uit vroegere dienstbetrekking moeten worden beschouwd. Dit betekent dat het Uwv de loonsuppletie van werknemer terecht buiten de berekening van het dagloon heeft gelaten.
Minder...
Gedeeltelijke opbouw vakantierechten | LJN BO3802 2010 |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl |
Toekenning loongerelateerde uitkering. Werknemer is met ingang van 5 januari 2004 bij zijn werkgever in dienst getreden waardoor de door hem in het refertejaar genoten vakantiebijslag (enkel) betrekking...
Meer...
Toekenning loongerelateerde uitkering. Werknemer is met ingang van 5 januari 2004 bij zijn werkgever in dienst getreden waardoor de door hem in het refertejaar genoten vakantiebijslag (enkel) betrekking heeft op de in de periode van januari 2004 tot en met mei 2004 opgebouwde rechten. Deze omstandigheid levert naar het oordeel van de Raad echter geen grond op om artikel 24, tweede lid, van het Besluit buiten toepassing te laten. De Raad is niet gebleken dat de werkgever niet heeft gehandeld overeenkomstig de op werknemer van toepassing zijnde CAO en/of de tussen hen afgesloten arbeidsovereenkomst.
Minder...
Vaststelling dagloon WGA-uitkering | LJN BL7239 2010 |
Doorwerking sanctie WW in het dagloon WIA.
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Het uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon, waarnaar een uitkering op grond van de WIA wordt berekend, is het loon dat de verzekerde volgens opgave van zijn werkgever daadwerkelijk heeft...
Meer...
Het uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon, waarnaar een uitkering op grond van de WIA wordt berekend, is het loon dat de verzekerde volgens opgave van zijn werkgever daadwerkelijk heeft genoten dan wel de uitkering welke de verzekerde op grond van de Ziektewet, de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de WIA of hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg heeft genoten in de voor hem van toepassing zijnde referteperiode. Voor een werknemer die zich bevindt in dezesituatie zijn in het Besluit dagloonregels geen bijzondere bepalingen opgenomen. Regelgever is zich er wel van bewust geweest. Beroep op evenredigheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel faalt. Geen sprake van schending van het ne-bis-in-idem-beginsel, reeds omdat de maatregel van 20% verlaging van de WW-uitkering over 16 weken niet beschouwd kan worden als een strafsanctie.
Minder...
De loonsuppletie is niet meegenomen bij de berekening van het dagloon. Beroep op vertrouwensbeginsel faalt. De Raad is van oordeel dat (de) gestelde telefonisch verstrekte informatie, die overigens...
Meer...
De loonsuppletie is niet meegenomen bij de berekening van het dagloon. Beroep op vertrouwensbeginsel faalt. De Raad is van oordeel dat (de) gestelde telefonisch verstrekte informatie, die overigens op geen enkele andere wijze door werknemer is onderbouwd, niet concreet genoeg en derhalve ontoereikend is om te kunnen concluderen dat aan de in de rechtspraak van de Raad geformuleerde stringente eisen is voldaan.
Minder...
verlaging WW met 35% | LJN BN6005 2010 |
dagloon WIA
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
|
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van Walvis komt naar voren dat het dagloon voortaan zou worden gebaseerd op het door de werknemer in een bepaalde periode daadwerkelijk ontvangen loon. De...
Meer...
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van Walvis komt naar voren dat het dagloon voortaan zou worden gebaseerd op het door de werknemer in een bepaalde periode daadwerkelijk ontvangen loon. De hier relevante bepalingen van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen blijven binnen het kader van de WIA en kan ,mede gelet op de terughoudendheid die de rechter bij de toetsing van materiële wetgeving in acht dient te nemen, niet gezegd worden dat de regelgever niet in redelijkheid tot vaststelling van de regeling heeft kunnen besluiten. (LJN BL7239) De Raad heeft geen aanleiding gevonden op dit oordeel terug te komen. UWV is dan ook voor de berekening van het dagloon terecht uitgegaan van de door betrokkene in de referteperiode daadwerkelijk ontvangen uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), met inbegrip van de daarop toegepaste verlaging van het uitkeringspercentage naar 35% over een periode van 26 weken op de grond dat betrokkene door eigen toedoen géén passende arbeid heeft behouden. Beroep van betrokkene op verdragsrechtelijke bepalingen is dermate ongespecificeerd dat de Raad geen aanleiding ziet daarop in te gaan.
Minder...
Laatstelijk voor uitval verricht werk | LJN BN6023 2010 |
Niet oprekken
Vaststelling dagloon IVA-uitkering op grond van de WIA
Inhoudsindicatie rechtspraak.nl: |
Het Uwv heeft de referteperiode en de eerste arbeidsongeschiktheidsdag juist vastgesteld. Met de in art. 13, lid 1, WIA opgenomen term ziekte wordt gedoeld op de eerste dag waarop door de verzekerde...
Meer...
Het Uwv heeft de referteperiode en de eerste arbeidsongeschiktheidsdag juist vastgesteld. Met de in art. 13, lid 1, WIA opgenomen term ziekte wordt gedoeld op de eerste dag waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt als bedoeld in art. 23, lid 2, WIA, en niet op - zoals werknemer lijkt te betogen - het zich openbaren van (de eerste) verschijnselen van de ziekte. De uitwerking van de te hanteren referteperiode in art. 1, lid 1, aanhef en onder q, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen is dan ook geheel in overeenstemming met het bepaalde in art. 13, lid 1, WIA. In het geval van werknemer dient onder eerste arbeidsongeschiktheidsdag te worden begrepen de laatstelijk voor het intreden van de werkloosheid verrichte werkzaamheden. Geen mogelijkheid het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen op grond van de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing te laten omdat het de rechter niet vrij staat af te wijken van dwingendrechtelijke voorschriften.
Minder...
Uitbetaling na afloop van het refertejaar | LJN BL6376 2010 |
Vakantiegeld en tantième
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Vaststelling dagloon WIA-uitkering. Terecht is artikel 24, tweede lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen van toepassing geacht. Het refertejaar is geheel gelegen vóór 1 januari...
Meer...
Vaststelling dagloon WIA-uitkering. Terecht is artikel 24, tweede lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen van toepassing geacht. Het refertejaar is geheel gelegen vóór 1 januari 2007 en werknemer heeft in het refertejaar loon genoten waarin vakantiegeld en extra periodiek salaris () zijn begrepen. De door werknemer bedoelde bedragen, welke naar zijn mening bij de vaststelling van het dagloon moeten worden betrokken, zijn alle uitbetaald na afloop van het refertejaar.
Minder...
Vakantietoeslag | LJN BN6001 2010 |
Hoofdregel volgen
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Vaststelling dagloon IVA-uitkering op grond van de WIA. Daadwerkelijk genoten loon in referteperiode. Het Uwv heeft bij de berekening van het dagloon ten onrechte artikel 24, tweede lid, van het Besluit...
Meer...
Vaststelling dagloon IVA-uitkering op grond van de WIA. Daadwerkelijk genoten loon in referteperiode. Het Uwv heeft bij de berekening van het dagloon ten onrechte artikel 24, tweede lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen toegepast. Bij de berekening van het dagloon moet worden uitgegaan van de hoofdregel, zoals neergelegd in artikel 3, eerste lid, van het Besluit. Volgens de gedingstukken had werknemer recht op 8% vakantietoeslag, zodat het Uwv bij de berekening van dit dagloon conform artikel 3, eerste lid, van het Besluit met deze vakantietoeslag alsnog rekening moet houden.
Minder...
Stagiair geen werknemer in de zin van art. 8 Wet WIA. Stagevergoeding geen loon als werknemer als bedoeld in art. 13 Wet WIA
Minder...
Dagloon bij partime en full-time werk | LJN BN4422 2010 |
Deling door 261 onredelijk?
Niet aan wet voorbijgaan
|
Werknemer heeft naar voren gebracht, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van artikel 13 van de WIA, dat de formele wetgever met artikel 13, derde lid, van de WIA mede heeft beoogd een voorziening...
Meer...
Werknemer heeft naar voren gebracht, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van artikel 13 van de WIA, dat de formele wetgever met artikel 13, derde lid, van de WIA mede heeft beoogd een voorziening te geven waarmee kan worden voorkomen dat toepassing van de hoofdregel van artikel 13, eerste lid, tot onredelijke en ongewenste uitkomsten leidt. Hij stelt zich verder op het standpunt - samengevat - dat toepassing van de hoofdregel in zijn situatie tot een onredelijke uitkomst leidt, aangezien in een substantieel deel van het refertejaar sprake was van inkomsten op basis van een parttime aanstelling en niet is uitgegaan van het in de laatste vijf maanden van dat jaar ontvangen inkomen op basis van een fulltime aanstelling. Werknemer is van mening dat de rechtbank had moeten beoordelen of de uitwerking van het Besluit in zijn zaak past binnen de kaders die de formele wetgever in de WIA heeft willen stellen en of de materiële wetgever in redelijkheid, anders dan voor de wel in het Besluit geregelde gevallen, heeft kunnen besluiten voor de hier aan de orde zijnde situatie geen van de hoofdregel afwijkende regeling te treffen. In dat verband heeft werknemer zich nog beroepen op de uitspraak van de Raad van 4 juni 2006, LJN BD5893, waarin een dergelijke beoordeling (in het kader van de toepassing van de Werkloosheidswet) is neergelegd.
Bij de verdere beoordeling stelt de Raad voorop dat het niet tot de taak van de rechter behoort om de innerlijke waarde of de billijkheid van het Besluit, een op een formele wet berustend algemeen verbindend voorschrift, te beoordelen. Tegen die achtergrond heeft de Raad eerder al uitgesproken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2008, LJN BG8812), dat het aan de wetgever is en niet aan de Raad om eventuele onredelijke en niet beoogde effecten van de in het Besluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen. Gelet op de aard van de wetgevende functie en de positie van de rechter in ons staatsbestel, kan de door werknemer verlangde toetsing van het Besluit aan algemene rechtsbeginselen, waaronder het beginsel van een deugdelijke belangenafweging, slechts met terughoudendheid geschieden.
De formele wetgever heeft met de vaststelling van artikel 13, eerste lid, van de WIA gekozen voor een dagloonberekening op basis van het daadwerkelijk in het refertejaar genoten loon (historisch dagloon). Artikel 2, eerste lid, van het Besluit sluit daarop aan.
Daarvan uitgaande, kan de Raad het Uwv niet alleen volgen in zijn standpunt dat de onderhavige dagloonvaststelling daarmee in overeenstemming is, maar ook in het standpunt dat toepassing van de hoofdregel in dit geval een juist beeld geeft van de verdiensten van werknemer, hetgeen ook zou gelden voor de situatie waarin de betrokkene in het eerste gedeelte van het refertejaar fulltime heeft gewerkt en in het tweede gedeelte van dat jaar parttime. De Raad ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de materiële wetgever - door voor de hiervoor genoemde situaties geen van de hoofdregel afwijkende voorziening te treffen - niet is gebleven binnen het kader van de WIA en evenmin voor het oordeel dat deze keuze van de materiële wetgever de in 4.5. (slot) bedoelde terughoudende toets niet kan doorstaan.
De Raad komt tot de conclusie dat er geen grond is voor het standpunt van werknemer dat het Besluit als een onjuiste uitwerking van artikel 13, eerste lid, van de WIA buiten toepassing moet worden gelaten. Gelet op het voorafgaande kan het beroep dat werknemer nog op de uitspraak van de Raad van 4 juni 2006 heeft gedaan verder buiten bespreking blijven.
Minder...
WW in referteperiode | LJN BN3448 2010 |
Aangiftetijdvak
Zaterdag en zondag blijven buiten beschouwing
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
De Raad oordeelt dat het Uwv de referteperiode juist heeft vastgesteld en dat het UWV bij de vaststelling van het dagloon terecht is uitgegaan van de in de referteperiode ontvangen WW-uitkering. Verwezen...
Meer...
De Raad oordeelt dat het Uwv de referteperiode juist heeft vastgesteld en dat het UWV bij de vaststelling van het dagloon terecht is uitgegaan van de in de referteperiode ontvangen WW-uitkering. Verwezen wordt naar artikel 1, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, waarin is bepaald dat onder dagloondagen worden verstaan: maandag tot en met vrijdag. In de situatie van werknemer is sprake van dertien volledige aangiftetijdvakken en van één gebroken aangiftetijdvak dat uitsluitend bestaat uit een zaterdag en een zondag. Die dagen tellen niet mee als dagloondagen. Er is geen ruimte voor honorering van het standpunt van werknemer dat het WIA-dagloon in dit geval naar redelijkheid en billijkheid moet worden vastgesteld op het maximumdagloon.
Minder...
Daadwerkelijk genoten | LJN BL6370 2010 |
Buiten de referteperiode betaald
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Het UWV is terecht uitgegaan van het loon dat werknemer in de referteperiode daadwerkelijk heeft genoten/ontvangen, en heeft de na de referteperiode gedane betalingen terecht buiten de berekening gelaten....
Meer...
Het UWV is terecht uitgegaan van het loon dat werknemer in de referteperiode daadwerkelijk heeft genoten/ontvangen, en heeft de na de referteperiode gedane betalingen terecht buiten de berekening gelaten. Nu werknemer niet voldoet aan meerdere in artikel 8 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen gestelde voorwaarden, komt de Raad niet toe aan een bespreking van de grond dat de in artikel 8 van dat Besluit vermelde leeftijdsgrens strijd oplevert met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
Minder...
geen sprake van vorderbaar niet inbaar | LJN BN2454 2010 |
WW
referteperiode
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
De Raad is van oordeel dat betrokkene eerst met het besluit tot toekenning van de WW-uitkering van 11 mei 2005 betrokkene zijn recht op WW-uitkering te gelde kon maken. Gelet hierop heeft betrokkene...
Meer...
De Raad is van oordeel dat betrokkene eerst met het besluit tot toekenning van de WW-uitkering van 11 mei 2005 betrokkene zijn recht op WW-uitkering te gelde kon maken. Gelet hierop heeft betrokkene naar het oordeel van de Raad niet aangetoond dat het hier gaat om loon dat reeds in het refertejaar van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2005 vorderbaar was, zodat geen sprake is van loon dat in dat jaar vorderbaar maar nog niet inbaar is geworden als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het Besluit.
Minder...
medische reden voor niet volgen therapie? | LJN BJ7525 2009 |
UWv moet motiveren stap 2a of 2b
is de werknemer in zijn gedrag voldoende autonoom
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
|
Naar het oordeel van de Raad is besluit 2 onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. Tot de gedingstukken behoort een tweetal verklaringen van psychiater A Uit de verklaring van 12 februari...
Meer...
Naar het oordeel van de Raad is besluit 2 onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. Tot de gedingstukken behoort een tweetal verklaringen van psychiater A Uit de verklaring van 12 februari 2007 komt naar voren dat werknemer op 18 december 2006 voor een intakegesprek bij hem is geweest, maar dat werknemer afspraken voor explorerende gesprekken, mogelijk door zijn klachten niet kon nakomen. Uit de verklaring van 22 mei 2008 blijkt dat appellant bij A onder behandeling is met (ernstige) gegeneraliseerde
angststoornis. De bezwaarverzekeringsarts is echter niet nagegaan bij deze psychiater wanneer een behandeling is begonnen en welke resultaten eventueel geboekt zijn. Evenmin is onderzocht of wellicht sprake is van een bijzondere omstandigheid, namelijk dat werknemer geen autonomie heeft in de keuze om zich voor behandeling te melden. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts wegens gebrek aan informatie over de behandeling en de achtergrond van de al dan niet autonome keuze van werknemer om niet op de behandelafspraken te verschijnen, te snel de conclusie getrokken dat de keuze tussen stap 2.a en 2.b niet kan worden gemaakt. Er kan derhalve nog niet worden gesproken van een situatie dat voor de keuze tussen stap 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken. De conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat niet besloten kan worden tot een IVA-uitkering is dan ook onvoldoende onderbouwd.
Minder...
Het Uwv heeft op goede gronden de gehele duur van de ontvangen WW-uitkering in mindering gebracht op de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering
Minder...
feitelijk genoten loon | LJN BJ3647 2009 |
onderbouwen/aannemelijk maken dat er nettoloonafspraken waren
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Toekenning WGA-uitkering met een dagloon van € 69,74. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv terecht, bij gebreke aan andere gegevens, bij de berekening van het dagloon is uitgegaan...
Meer...
Toekenning WGA-uitkering met een dagloon van € 69,74. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv terecht, bij gebreke aan andere gegevens, bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van het door werknemer feitelijk gedurende de laatste twaalf maanden van zijn dienstverband ontvangen loon. Appellant heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk kunnen maken dat er met de werkgever een nettoloon afspraak was gemaakt. Het Uwv mocht er van uitgaan dat in dit geval het uitbetaalde loon het brutoloon is.
Minder...
Vakantiebonnen | LJN: BK5634 2009 |
Vorderbare loonbetaling
Inhoudsindicatie rechtspraak.nl: |
De Raad stelt vast dat betrokkene niet heeft aangetoond dat de in februari 2004 plaatsgevonden loonbetaling reeds in de referteperiode van februari 2003 tot en met januari 2004 vorderbaar was. Overigens,...
Meer...
De Raad stelt vast dat betrokkene niet heeft aangetoond dat de in februari 2004 plaatsgevonden loonbetaling reeds in de referteperiode van februari 2003 tot en met januari 2004 vorderbaar was. Overigens, indien betrokkene dit wel zou hebben aangetoond, zou daarmee nog niet gegeven zijn dat de loonaanspraak niet inbaar was. Appellant heeft terecht de betreffende verdiensten uit overwerk niet betrokken bij de berekening van het dagloon. De Raad is anders dan de rechtbank van oordeel dat appellant in overeenstemming met artikel 13, eerste lid, van de WIA en artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet de volledige waarde, maar uitsluitend de belaste waarde van de vakantiebonnen bij de berekening van het dagloon heeft betrokken. De Raad is voorts van oordeel dat in artikel 3, eerste lid, van het Besluit geen grondslag is te vinden voor het standpunt van betrokkene dat met betrekking tot de vakantiebonnen uitgegaan moet worden van de bedragen die betrokkene aan loon/vakantiebijslag tijdens de referteperiode heeft opgebouwd. Met betrekking tot vakantiebijslag en uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris worden op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit de in het refertejaar feitelijk uitbetaalde bedragen buiten de berekening van het dagloon gehouden. In plaats daarvan wordt bij de dagloonberekening rekening gehouden met het bedrag dat de werknemer heeft opgebouwd aan vakantiebijslag en aan uitkeringen in de vorm van extra periodiek salaris. Er bestaat geen grond om deze regels inzake de vakantiebijslag en het extra periodiek salaris uitkering rechtstreeks dan wel naar analogie van toepassing te achten op vakantiebonnen. Daarbij kan tevens worden verwezen naar artikel 1, tweede lid, van het Besluit en de Nota van Toelichting bij artikel 3, eerste lid, van het Besluit.
Minder...
Betaling vakantiebonnen | LJN BK5721 2009 |
Belaste deel meetellen
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Uwv heeft terecht uitsluitend het belaste deel van de vakantiebonnen bij de berekening van het dagloon meegenomen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv in overeenstemming met artikel...
Meer...
Uwv heeft terecht uitsluitend het belaste deel van de vakantiebonnen bij de berekening van het dagloon meegenomen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv in overeenstemming met artikel 13, eerste lid, van de WIA en artikel 2, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen niet de volledige waarde, maar uitsluitend de belaste waarde van de vakantiebonnen bij de berekening van het dagloon heeft betrokken. De Raad is van oordeel dat in artikel 3, eerste lid, van het Besluit geen grondslag is te vinden voor het standpunt van werknemer dat met betrekking tot de vakantiebonnen uitgegaan moet worden van de bedragen die werknemer aan loon/vakantiebijslag tijdens de referteperiode heeft opgebouwd. Dat de waarde van de bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen slechts gedeeltelijk in de berekening van het dagloon is meegenomen, is voorts geen omstandigheid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, waarbij een werknemer in verband met verlof geen of minder loon heeft genoten.
Minder...
Nabetaling | LJN BH1650 2009 |
Geen sprake van vorderbaar maar niet inbaar
Inhoudsindicatie rechtspraak.nl:
|
Dagloon vaststelling van een zogeheten IVA-uitkering op grond van de WIA . Uitgangspunt is het loon dat de verzekerde volgens opgave van zijn werkgever daadwerkelijk heeft genoten in de voor hem van...
Meer...
Dagloon vaststelling van een zogeheten IVA-uitkering op grond van de WIA . Uitgangspunt is het loon dat de verzekerde volgens opgave van zijn werkgever daadwerkelijk heeft genoten in de voor hem van toepassing zijnde referteperiode. Terecht is de na het refertejaar nabetaalde straaltoeslag buiten de berekening gelaten. Geen sprake van loon dat in het refertejaar vorderbaar maar tevens niet-inbaar is geworden.
Minder...
Vakantiebonnen | LJN BK5969 2009 |
In de vorm van extra periodiek
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
|
Toekenning loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering). De hoogte van de uitkering is gebaseerd op het dagloon van € 128,26. De Raad is met de rechtbank...
Meer...
Toekenning loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering). De hoogte van de uitkering is gebaseerd op het dagloon van € 128,26. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv in overeenstemming met artikel 13, eerste lid, van de WIA en artikel 2, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: Besluit) niet de volledige waarde, maar uitsluitend de belaste waarde van de vakantiebonnen bij de berekening van het dagloon heeft betrokken. Het Uwv is daarbij terecht uitgegaan van het loon dat in het refertejaar daadwerkelijk is genoten en door de werkgever aan het Uwv als premieplichtig loon is opgegeven. De omstandigheid dat de perioden, waarin in verband met vakantie geen of minder loon is betaald wel zijn meegenomen in de berekening van het dagloon, terwijl de daarvoor bedoelde vakantiebonnen deels buiten beschouwing worden gelaten, levert geen grond op om in afwijking van het Besluit van een ander loonbedrag uit te gaan, omdat het Besluit niet in deze afwijkingsmogelijkheid voorziet. De Raad is voorts van oordeel dat in artikel 3, eerste lid, van het Besluit geen grondslag is te vinden voor het standpunt van werknemers dat met betrekking tot de vakantiebonnen uitgegaan moet worden van de bedragen die betrokkene aan loon/vakantiebijslag tijdens de referteperiode heeft opgebouwd. Met betrekking tot vakantiebijslag en uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris worden op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit de in het refertejaar feitelijk uitbetaalde bedragen buiten de berekening van het dagloon gehouden. In plaats daarvan wordt bij de dagloonberekening rekening gehouden met het bedrag dat de werknemer heeft opgebouwd aan vakantiebijslag en aan uitkeringen in de vorm van extra periodiek salaris. Er bestaat geen grond om deze regels inzake de vakantiebijslag en het extra pe
Minder...
Daadwerkelijk genoten loon in de referteperiode | LJN BJ4018 2009 |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl: |
Toekenning WGA-uitkering op grond van de WIA en daarbij de hoogte van het dagloon vastgesteld op € 13,06. Uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon, waarnaar een uitkering op grond van de...
Meer...
Toekenning WGA-uitkering op grond van de WIA en daarbij de hoogte van het dagloon vastgesteld op € 13,06. Uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon, waarnaar een uitkering op grond van de WIA wordt berekend, is het loon dat de verzekerde volgens opgave van zijn werkgever daadwerkelijk heeft genoten in de referteperiode. Werknemer heeft loon buiten de referteperiode genoten. De Raad merkt hierbij op dat bij een langdurig dienstverband de gevolgen daarvan beperkt blijven. Immers in dat geval valt de eerste loonbetalingsperiode, betrekking hebbend op gewerkte uren voorafgaand aan de referteperiode ook binnen de referteperiode.
Minder...
Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder niet bevoegd was hem reeds in 2007 opnieuw te keuren, overweegt de rechtbank dat in het stelsel van de WIA geen wettelijke periodieke herbeoordelingen...
Meer...
Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder niet bevoegd was hem reeds in 2007 opnieuw te keuren, overweegt de rechtbank dat in het stelsel van de WIA geen wettelijke periodieke herbeoordelingen bestaan. Bij iedere claimbeoordeling dient te worden bezien wat de datum is van een volgende claimbeoordeling, ook wel professionele herbeoordeling genoemd. Dit hangt af van de prognose van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige met betrekking tot herstel van de gezondheid of van functionele mogelijkheden. De rechtbank verwijst in dit kader naar de wetsgeschiedenis van de WIA (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 30 034, nr. 3, p. 34-35). In dit geval heeft verzekeringsarts J.H.M. Peters in juli 2007 op basis van zijn hiervoor bedoelde prognose een professionele herbeoordeling gepland na een periode van één jaar. Deze professionele herbeoordeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2007. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet bevoegd was de professionele herbeoordeling (reeds) op die datum te laten plaatsvinden. In dat kader overweegt de rechtbank voorts dat gesteld noch gebleken is dat verweerder zijn bevoegdheid om appellante op te roepen voor een professionele herbeoordeling heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, namelijk voor het beoordelen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering en het nemen van een besluit ter zake van dat recht
Minder...
Termijn aanvragen verkorte wachttijd | LJN BH5080 2009 |
Binnen 68 weken
Geen hardheidsclausule
Inhoudsindicatie rechtspraak.nl
|
Een redelijke uitleg van artikel 23, zesde lid, van de WIA brengt mee dat een aanvraag voor een WIA-uitkering op basis van een verkorte wachttijd binnen 68 weken na het einde van de eerste ziektedag...
Meer...
Een redelijke uitleg van artikel 23, zesde lid, van de WIA brengt mee dat een aanvraag voor een WIA-uitkering op basis van een verkorte wachttijd binnen 68 weken na het einde van de eerste ziektedag moet worden ingediend. Artikel 23, zesde lid, van de WIA is een bepaling van dwingend recht. De hardheidsclausule van artikel 64, tiende lid, van de WIA is niet van toepassing
Minder...
dienstverband naast ziekengeld | LJN BG5552 2008 |
verkorte wachttijd
vasthouden aan wettelijke bepalingen
|
De wetgever heeft verzekerden die een uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, van de ZW ontvangen, willen uitzonderen van de mogelijkheid om een verkorte wachttijd vast te stellen, omdat deze...
Meer...
De wetgever heeft verzekerden die een uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, van de ZW ontvangen, willen uitzonderen van de mogelijkheid om een verkorte wachttijd vast te stellen, omdat deze werknemers geen werkgever hebben en re-integratie-inspanningen dus niet aan de orde zijn. Daarover is in de memorie van toelichting het volgende gezegd..
“Zieke werknemers met een ziektewetuitkering (die onder het vangnet ZW vallen) kunnen niet in aanmerking komen voor een flexibele keuring. De redenen hiervoor hangen samen met de bijzondere positie van vangnetters bij ziekte. Zij hebben in het algemeen geen werkgever, waardoor er geen aanleiding is voor een flexibele keuring voor deze categorie. In hun situatie zijn re-integratie-inspanningen en financiële prikkels in de vorm van een loondoorbetalingsplicht voor de werkgever immers niet aan de orde. Het UWV is hiervoor verantwoordelijk. (…) De mogelijkheid de wachttijd te verkorten geldt ook niet voor de zogeheten vangnetters. Ten aanzien van deze categorie gelden de reïntegratieverplichtingen van artikel 3.3, tweede tot en met tiende lid, immers niet.”
De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande niet kan worden afgeleid dat de wetgever evident niet heeft onderkend dat zich situaties kunnen voordoen waarin een werknemer zowel een dienstbetrekking heeft bij een werkgever als daarnaast aanspraak heeft op een ZW-uitkering. In dat verband verwijst de rechtbank in het bijzonder naar de hiervoor aangehaalde zinsnede “Zij hebben in het algemeen geen werkgever”. Nu het vaste rechtspraak is dat de rechter niet mag treden in een belangenafweging welke reeds door de wetgever geacht moet worden te zijn verricht, ziet de rechtbank reeds daarom geen aanleiding om in het onderhavige geval de laatste zin van artikel 23, zesde lid, van de WIA buiten toepassing te laten. Bovendien is gesteld noch gebleken dat toepassing van dat artikellid dermate in strijd komt met fundamentele rechtsbeginselen dat zij op grond hiervan geen rechtsplicht meer kan zijn en achterwege moet blijven.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat het UWV op goede gronden het verzoek van eiser om hem met verkorting van de wachttijd een WIA-uitkering toe te kennen, heeft geweigerd. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
Minder...
Daadwerkelijk genoten loon | LJN: BC9799 2008 |
Loonsverhoging met terugwerkende kracht
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Naderhand in verband met functiewaardering toegekende loonsverhoging met terugwerkende kracht was niet reeds in referteperiode vorderbaar.
Minder...
Doorwerking WW sanctie in WIA dagloon | LJN BF0519 2008 |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl: |
Dagloonberekening volgens art. 2 Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. In het refertejaar ontving betrokkene een WW-uitkering. Deze uitkering is tijdelijk verlaagd in verband met onvoldoende...
Meer...
Dagloonberekening volgens art. 2 Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. In het refertejaar ontving betrokkene een WW-uitkering. Deze uitkering is tijdelijk verlaagd in verband met onvoldoende solliciteren. In de systematiek van het historisch dagloon werkt deze verlaging van de WW-uitkering door bij de berekening van het WIA-dagloon. Betrokkene acht dat in strijd met het ne-bis-in-idem-beginsel. Rechtbank acht de dagloonberekening in het licht van de nota van toelichting bij het Besluit dagloonregels niet onrechtmatig. Geen strijd met hogere regeling.
Minder...
Daadwerkelijk genoten loon in referteperiode | LJN BG8568 2008 |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl: |
Het uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon, waarnaar een uitkering op grond van de WIA wordt berekend, is het loon dat de verzekerde volgens opgave van zijn werkgever daadwerkelijk heeft...
Meer...
Het uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon, waarnaar een uitkering op grond van de WIA wordt berekend, is het loon dat de verzekerde volgens opgave van zijn werkgever daadwerkelijk heeft genoten in de referteperiode. Nu de loonbetaling in augustus 2005 heeft plaatsgevonden, wordt werknemer derhalve ingevolge de hiervoor genoemde hoofdregel geacht dit loon in 2005, en daarmee buiten de referteperiode van 1 mei 2003 tot en met 30 april 2004, te hebben genoten.
Minder...
Ophoging loon met terugwerkende kracht | LJN BA6782 2007 |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl: |
Loonaanspraken in het kader van de Wet WIA en het besluit dagloonregels: het met terugwerkende kracht verhoogde loon zoals dat achteraf heeft gegolden voor het refertejaar moet in aanmerking worden...
Meer...
Loonaanspraken in het kader van de Wet WIA en het besluit dagloonregels: het met terugwerkende kracht verhoogde loon zoals dat achteraf heeft gegolden voor het refertejaar moet in aanmerking worden genomen
Minder...
Verkorte wachttijd | LJN BA9988 2007 |
Dienstbetrekking naast elkaar
ZW en toch verkorte wachttijd
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Een redelijke uitleg van de laatste zin van artikel 23, zesde lid, van de WIA brengt mee dat verkorting van de wachttijd kan worden toegepast ten aanzien van (volledige en duurzame) arbeidsongeschiktheid...
Meer...
Een redelijke uitleg van de laatste zin van artikel 23, zesde lid, van de WIA brengt mee dat verkorting van de wachttijd kan worden toegepast ten aanzien van (volledige en duurzame) arbeidsongeschiktheid opgetreden in een dienstbetrekking, ook als de werknemer naast en los van die dienstbetrekking een ZW-uitkering ontvangt op grond van artikel 29, tweede lid, van de ZW
Minder...
Medische verklaring bedrijfsarts onvoldoende | LJN BB7948 2007 |
achteraf inbrengen gegevens helpt niet
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
De aanvraag van de werknemer van eiseres betreffende een WIA-aanvraag op basis van een verkorte wachttijd is op goede gronden buiten behandeling gesteld omdat deze aanvraag niet is vergezeld van een...
Meer...
De aanvraag van de werknemer van eiseres betreffende een WIA-aanvraag op basis van een verkorte wachttijd is op goede gronden buiten behandeling gesteld omdat deze aanvraag niet is vergezeld van een verklaring van de bedrijfsarts waaruit de medische situatie, alsmede de vooruitzichten van de werknemer blijken. Uit de wel meegezonden verklaring van de bedrijfsarts blijkt de medische situatie en de vooruitzichten van de werknemer onvoldoende. Zo wordt niet aangegeven welke medische specialistische onderzoeken of behandelingen de werknemer heeft ondergaan en wat zijn vooruitzicht is. Evenmin wordt onderbouwd dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Zo is de rechtbank bijvoorbeeld niet duidelijk welke diagnose de behandelend specialist heeft gesteld, welke medische specialistische onderzoeken en behandelingen de werknemer heeft ondergaan en welke levensverwachting de werknemer heeft. Dat eiseres op de zitting alsnog medische informatie van de behandelend interniste-hematologe van de werknemer heeft overgelegd, maakt de beoordeling niet anders, aangezien het vijfde lid van artikel 66 WIA vereist dat de aanvraag voor een verkorte wachttijd vergezeld gaat van een medische verklaring.
Minder...
andere ziekteoorzaak | LJN AU4808 2005 |
voordeel van de twijfel aan de werknemer |
Gegeven dit standpunt staat de Raad uitsluitend ter toetsing de vraag of UWV terecht geweigerd heeft om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 43a van de WAO omdat er geen sprake zou zijn...
Meer...
Gegeven dit standpunt staat de Raad uitsluitend ter toetsing de vraag of UWV terecht geweigerd heeft om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 43a van de WAO omdat er geen sprake zou zijn van een zelfde oorzaak.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de beperkingen van de werkneemster ten aanzien van haar rechterarm evenals haar eerdere beperkingen aan haar linkerarm verband houden met de bij haar in 2000 geconstateerde borstkanker en de daarmee verband houdende operatie. De Raad onderschrijft de opmerking van de bezwaarverzekeringsarts dat de rechtbank, zijnde niet specifiek medisch deskundig, hiermee een medisch oordeel heeft geveld. De Raad is van oordeel dat een dergelijke stellige conclusie inzake een medische kwestie niet door de rechtbank kan worden getrokken.
De Raad is evenwel van oordeel dat UWV er niet in is geslaagd om gegevens aan te dragen die buiten twijfel stellen dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerdere en latere uitval. De stelling dat het onwaarschijnlijk is dat dit verband bestaat, is daarvoor niet voldoende. De rechtbank heeft daarover terecht opgemerkt dat ten aanzien van de werkneemster in ieder geval het voordeel van de twijfel dient te gelden
Minder...
WW 52 loondagen | RSV 2005/96
|
Verzorging kinderen
|
In beroep heeft werknemer onder meer aangevoerd dat de zojuist bedoelde jaren 1995 en 1996 wel voor de vier uit vijf eis meegeteld moeten worden, met name omdat werknemer onder zodanige omstandigheden...
Meer...
In beroep heeft werknemer onder meer aangevoerd dat de zojuist bedoelde jaren 1995 en 1996 wel voor de vier uit vijf eis meegeteld moeten worden, met name omdat werknemer onder zodanige omstandigheden in de zaak van haar toenmalige echtgenoot kon werken dat zij tegelijkertijd voor de kinderen kon zorgen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, onder meer omdat de rechtbank met UWV van oordeel was dat werknemer in de bewuste twee jaren niet wegens het verzorgen van kinderen verhinderd was om aan de arbeidsverledeneis van art. 17 van de WW te voldoen, maar wegens het werken als zelfstandige. In hoger beroep heeft werknemer haar in beroep aangevoerde argumenten herhaald. De Raad oordeelt als volgt.
Blijkens het bestreden besluit stelt UWV zich op het standpunt dat de jaren 1995 en 1996 niet voor de hier aan de orde zijnde arbeidsverledeneis in aanmerking kunnen worden genomen omdat werknemer in deze jaren niet uitsluitend wegens het verzorgen van kinderen buiten staat was om te voldoen aan het vereiste om over 52 dagen loon te hebben ontvangen. Dat standpunt onderschrijft de Raad niet. De wettekst, die slechts spreekt over kalenderjaren waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind verzorgt, is naar het oordeel van de Raad duidelijk en stelt niet de eis dat er een causaal verband dient te bestaan tussen het verzorgen van kinderen en het niet kunnen voldoen aan de eis om over 52 dagen loon te hebben ontvangen. Voor een uitleg zoals door gedaagde voorgestaan, acht de Raad dan ook geen ruimte aanwezig.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komen.
Minder...
52 loondagen | USZ 2005/101
|
Verzorging kinderen |
Blijkens het bestreden besluit stelt gedaagde zich op het standpunt dat de jaren 1995 en 1996 niet voor de hier aan de orde zijnde arbeidsverledeneis in aanmerking kunnen worden genomen omdat werknemer...
Meer...
Blijkens het bestreden besluit stelt gedaagde zich op het standpunt dat de jaren 1995 en 1996 niet voor de hier aan de orde zijnde arbeidsverledeneis in aanmerking kunnen worden genomen omdat werknemer in deze jaren niet uitsluitend wegens het verzorgen van kinderen buiten staat was om te voldoen aan het vereiste om over 52 dagen loon te hebben ontvangen. Dat standpunt onderschrijft de Raad niet. De wettekst, die slechts spreekt over kalenderjaren waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind verzorgt, is naar het oordeel van de Raad duidelijk en stelt niet de eis dat er een causaal verband dient te bestaan tussen het verzorgen van kinderen en het niet kunnen voldoen aan de eis om over 52 dagen loon te hebben ontvangen. Voor een uitleg zoals door UWV voorgestaan, acht de Raad dan ook geen ruimte aanwezig.
Minder...
52 loondagen | USZ 2005/119
|
Onbetaald verlof |
Het geschil spitst zich toe op de vraag of UWV met recht de periode van onbetaald verlof buiten beschouwing heeft gelaten omdat deze niet onder (de uitzondering) van artikel 17a, eerste lid, aanhef...
Meer...
Het geschil spitst zich toe op de vraag of UWV met recht de periode van onbetaald verlof buiten beschouwing heeft gelaten omdat deze niet onder (de uitzondering) van artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW valt te brengen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.
Ingevolge de in dit opzicht duidelijke wettekst van artikel 1, aanhef en sub i, van de WW moet het bij onbetaald verlof gaan om een tussen werkgever en werknemer overeengekomen verlof. Daarvan was in dit geval geen sprake. De werkgever heeft niet met het verzoek van werknemer om hem verlof te verlenen ingestemd. De beschikking van de kantonrechter, waarop werknemer zich beroept, vermeldt (slechts) dat deze met werknemer van oordeel is dat de werkgever positief op diens verzoek om verlof had dienen te beslissen. Daardoor wordt de periode van uitzending evenwel nog geen onbetaald verlof als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub i, van de WW. Bovendien betrof deze beschikking niet het al dan niet verlenen van verlof maar een beslissing op het verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De beschikking van de kantonrechter kan dan ook niet als (het geven van) een plaatsvervangende toestemming – wat daar verder van zij – worden aangemerkt.
Minder...
Ouderschapsverlof verzekerd ZW | LJN AF6191 2003 |
verzekering
Zw tijdens verlof?
Let op, is al oud
Inhoudsindicatie rechtspraak.nl:
|
Geen recht op ZW-uitkering tijdens ouderschapsverlof. Werknemer heeft met haar werkgever de afspraak gemaakt dat zij met ingang van 1 september 1999 onbetaald ouderschapsverlof neemt. Zij is met ingang...
Meer...
Geen recht op ZW-uitkering tijdens ouderschapsverlof. Werknemer heeft met haar werkgever de afspraak gemaakt dat zij met ingang van 1 september 1999 onbetaald ouderschapsverlof neemt. Zij is met ingang van 13 augustus 1999 arbeidsongeschikt geworden. De werkgever heeft tot 1 september 1999 het loon doorbetaald. Gedaagde heeft ziekengeld geweigerd, omdat per 1 september 1999 het dienstverband van werknemer met haar werkgever niet is geëindigd. Zij heeft daarom op grond van art. 29 van de ZW geen recht op ziekengeld. Bij het bestreden besluit heeft gedaagde nog toegevoegd dat zij evenmin recht heeft op ziekengeld op grond van art. 46 van de ZW. Het bezwaar is bij dat besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Werknemer heeft tot 1 september 1999 loon ontvangen en is daarom tot die datum verzekerd geweest ingevolge de ZW, zij het dat, gelet op art. 29 van de ZW, aan haar over het tijdvak van 13 augustus 1999 tot 1 september 1999 geen ziekengeld wordt uitgekeerd. Vanaf 1 september 1999 heeft zij onbetaald voltijds ouderschapsverlof genoten. Daarom is vanaf 1 september 1999 de fictie van art. 6, tweede lid, van de ZW op haar van toepassing, dat ten tijde van dat verlof geen dienstbetrekking aanwezig wordt geacht. Bij de Wet onbetaald verlof is de uitzondering in onderdeel c vervallen. Geen van de andere uitzonderingen in art. 6, tweede lid, is overigens van toepassing. Werknemer kan evenmin vanaf 1 september 1999 ingevolge art. 8 van de ZW als werknemer/verzekerde worden beschouwd. Zij heeft over het tijdvak van 13 augustus 1999 tot 1 september 1999 geen ziekengeld ontvangen en valt niet onder de ingevolge het onderdeel b van art. 8 aangewezen gevallen. De conclusie is daarom dat ten aanzien van werknemer vanaf 1 september 1999, conform de strekking van de Wet onbetaald verlof, geen dienstbetrekking aanwezig wordt geacht en geen verzekering meer bestaat. De fictie van art. 6, tweede lid, van de ZW dat geen dienstbetrekking aanwezig wordt geacht, doet evenwel niet af aan het feit dat de privaatrechtelijke dienstbetrekking van werknemer met haar werkgever formeel tijdens het onbetaald voltijds verlof is voortgezet en derhalve niet is geëindigd. Daarom is de bepaling van art. 29, tweede lid, onder c, van de ZW niet van toepassing. Hetzelfde geldt voor art. 46, eerste lid, van de ZW. De Raad concludeert op grond van deze overwegingen dat gedaagde terecht aan werknemer per 1 september 1999 ziekengeld heeft geweigerd en bevestigt de aangevallen uitspraak
Minder...
Mislukte werkhervatting | RSV 2000/94)
|
Werken en toch arbeidsongeschikt |
Zoals de Raad eerder heeft overwogen, in het bijzonder in het kader van de beoordeling of op grond van het (voormalige) art. 17, tweede lid, van de WW voorverlenging van de referteperiode wegens arbeidsongeschiktheid...
Meer...
Zoals de Raad eerder heeft overwogen, in het bijzonder in het kader van de beoordeling of op grond van het (voormalige) art. 17, tweede lid, van de WW voorverlenging van de referteperiode wegens arbeidsongeschiktheid kon plaatsvinden, acht hij het denkbaar dat zich situaties kunnen voordoen, waarin een gewerkte periode moet worden aangemerkt als een periode waarin wegens arbeidsongeschiktheid geen arbeid is verricht, bijvoorbeeld wanneer iemand al na zeer korte tijd op grond van dezelfde klachten wederom uitvalt, zodat in zo'n geval gesproken kan worden van een mislukte werkhervatting. Daarbij denkt de Raad aan een periode van enkele dagen tot hooguit een week.
Voor het aannemen van een dergelijke situatie in het onderhavige geval bieden de gedingstukken geen enkel aanknopingspunt. Dat werknemer in genoemde weken in geringere omvang werkzaamheden heeft verricht als in sommige andere weken, biedt op zichzelf onvoldoende houvast voor de conclusie dat sprake is van mislukte werkhervatting.
Minder...
Amber Weigering WAO-uitkering | LJN BR5276 2011 |
Causaliteitseis
Depressie, exacerbaties
Inhoudsindicatie rechtspraak.nl
|
Volledig herstel is te onderscheiden van een situatie waarin de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheid weliswaar tot een einde is gekomen omdat niet langer sprake is van uit de geconstateerde aandoening...
Meer...
Volledig herstel is te onderscheiden van een situatie waarin de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheid weliswaar tot een einde is gekomen omdat niet langer sprake is van uit de geconstateerde aandoening voortvloeiende wezenlijke beperkingen, maar geen volledig herstel is ingetreden van de onderliggende aandoening. Dat kan het geval zijn bij psychische aandoeningen als een depressie, indien naar medisch oordeel aannemelijk, althans zeker niet uitgesloten, is te achten dat de betrokkene in vergelijking met volledig gezonde mensen een verhoogde kans heeft op het optreden van een recidief. In dergelijke situaties ligt het, in het licht van de rechtspraak inzake het causaliteitsvereiste en de doelstelling van art. 43a WAO, niet zonder meer in de rede om – bij exacerbaties dan wel recidieven – niet uit te gaan van dezelfde oorzaak in de zin van genoemd artikel. Geen deugdelijke medische onderbouwing. Het Uwv dient met een rapportage van zijn bezwaarverzekeringsarts nader te onderbouwen waarom het verzoek van appellante om toepassing te geven aan artikel 43a van de WAO niet voor inwilliging in aanmerking komt en een besluit in de zin van dit artikel van de WAO te nemen.
Minder...
Ten aanzien van de hoofdpijnklachten/migraine zijn naar het oordeel van de Raad geen objectief medisch onderbouwde gegevens overgelegd over de frequentie en de duur van deze klachten. Er is dan ook...
Meer...
Ten aanzien van de hoofdpijnklachten/migraine zijn naar het oordeel van de Raad geen objectief medisch onderbouwde gegevens overgelegd over de frequentie en de duur van deze klachten. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het ziekteverzuim vanwege deze klachten zodanig excessief is dat van een werkgever tewerkstelling van werknemer in redelijkheid niet kan worden verlangd of dat er aanleiding zou moeten zijn voor het vaststellen van een urenbeperking
Minder...
Aan rapportages van onderzoeken komt, indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, een bijzondere waarde toe in die zin dat...
Meer...
Aan rapportages van onderzoeken komt, indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, een bijzondere waarde toe in die zin dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren.
Dit betekent geenszins dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht wel aan betrokkene om aan te voeren dat de rapportages niet aan voormelde eisen voldoen, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Voorts zal betrokkene zijn standpunten dienen te onderbouwen.
Hierbij geldt dat een betrokkene, of zijn niet medisch geschoolde gemachtigde, de juistheid van zijn standpunten die betrekking hebben op de wijze van het tot stand komen van de rapportages en de consistentie en concludentie van de rapportages zelf aannemelijk kunnen maken door op gebreken ter zake te wijzen.
Voor het twijfel zaaien over de juistheid van een gegeven medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een gegeven medische beoordeling inhoudelijk onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk.
De Raad wijst op zijn uitspraken LJN AR8889, LJN AT9828 LJN AZ6138.
De Raad begrijpt de niet onderbouwde stellingen van werknemer dat werknemer van opvatting is dat de rechtbank op basis van de door werknemer in beroep naar voren gebrachte gronden tot een ander en voor haar gunstiger oordeel had dienen te komen.
De Raad volgt werknemer hier niet in.
De rechtbank heeft de door werknemer in beroep naar voren gebrachte gronden tegen de achtergrond van hetgeen is vermeld met juistheid besproken. Ook naar het oordeel van de Raad bevatten deze gronden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig of het arbeidskundig onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, de ter zake opgestelde rapportages inconsistenties bevatten of niet concludent zijn, dan wel dat de medische of arbeidskundige beoordeling onjuist is of aan de juistheid van deze beoordeling twijfel bestaat.
De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel. De Raad verwijst daarnaar.
Minder...
Amber | LJN BS8939 2011 |
Zelfde ziekteoorzaak
Relevante data
Weigering (verdere) ZW-uitkering toe te kennen.
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Ten aanzien van werknemers standpunt dat zij per 11 april 2006 recht heeft op een volledige WAO-uitkering, omdat zij per 11 maart 2006 in de ziektewet is geaccepteerd en de toegenomen arbeidsongeschiktheid...
Meer...
Ten aanzien van werknemers standpunt dat zij per 11 april 2006 recht heeft op een volledige WAO-uitkering, omdat zij per 11 maart 2006 in de ziektewet is geaccepteerd en de toegenomen arbeidsongeschiktheid vier weken heeft geduurd, merkt de Raad het volgende op. Ingevolge artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a van de WAO, voor zover hier van belang, kan toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge die wet plaatsvinden, indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken en zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd. Eerst indien een toename van medische beperkingen uit diezelfde ziekteoorzaak is vastgesteld, dient de arbeidskundige component in ogenschouw te worden genomen, zulks ter beoordeling van de vraag of de toename van beperkingen, na een verkorte wachttijd van vier weken, ook leidt tot een toename van de arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft in hetgeen werknemer in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding gevonden om met betrekking tot de medische grondslag van bestreden besluit 1 tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad overweegt hierbij dat, naar ook is aangegeven door de bezwaarverzekeringsarts B in diens rapport van 27 juni 2011, de namens werknemer in hoger beroep in het geding gebrachte rapporten van medisch adviseur S geen betrekking hebben op de gezondheidssituatie en de daaruit voortvloeiende beperkingen van werknemer op de in deze procedure ter beoordeling voorliggende data. De Raad merkt hierbij nog op dat het onderzoek van S van 25 mei 2011 betrekking heeft op een latere ziekmelding van appellante per 18 oktober 2010 vanwege nek- en rechter armklachten en niet ziet op de data hier in geding, te weten 11 april 2006 en 28 juni 2008. S stelt immers dat werknemer in haar klachten steeds verder is afgegleden tot volledige apathie en de huidige situatie niet dezelfde is als die in 2008. Voor een onderzoek door een onafhankelijk medische deskundige, zoals door de gemachtigde van werknemer ter zitting is verzocht, ziet de Raad dan ook geen aanleiding. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan beide schattingen ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor werknemer in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. Ook ten aanzien van bestreden besluit 2 verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank zoals neergelegd in aangevallen uitspraak 2. De Raad kan werknemer niet volgen in haar standpunt dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig is geweest nu deze geen inlichtingen heeft ingewonnen bij de GGZ (L). Naar het oordeel van de Raad is het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts B voldoende zorgvuldig geweest.
Minder...
functieduiding | LJN BR6726 2011 |
afzwakken van de beperkingen door verzekeringsarts en arbeidsdeskundige
niet toelaatbaar
|
De door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven motivering acht de Raad niet toereikend en een ontoelaatbare relativering van de belastbaarheid, zoals in de FML ten aanzien van appellante is vastgesteld....
Meer...
De door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven motivering acht de Raad niet toereikend en een ontoelaatbare relativering van de belastbaarheid, zoals in de FML ten aanzien van appellante is vastgesteld. Vernietiging wegens niet deugdelijke motivering.
Minder...
Weigering om de in oktober 2007 uitbetaalde WW-uitkering over de periode 3 september tot en met 30 september 2007 bij de berekening van het dagloon te betrekken. Uit artikel 2, eerste en tweede lid,...
Meer...
Weigering om de in oktober 2007 uitbetaalde WW-uitkering over de periode 3 september tot en met 30 september 2007 bij de berekening van het dagloon te betrekken. Uit artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen volgt dat het WAO-dagloon in dit geval moet worden gebaseerd op daadwerkelijk ontvangen loon en WW-uitkering in de referteperiode. In de situatie van appellante is een nadelig effect wel merkbaar, maar de Raad ziet het als taak van de wetgever om een dergelijk (mogelijk onbedoeld) effect teniet te doen
Minder...
Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van de(...) wet (WIA) recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één...
Meer...
Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van de(...) wet (WIA) recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak waarin de ziekte of het gebrek die tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden
Minder...
toepassing (aangepast) Schattingsbesluit – | LJN BR1080 2011 |
meenemen van toeslagen voor aangepaste arbeidstijden
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl:
|
Wat betreft de arbeidskundige grondslag is de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 27 juni 2008, LJN BD8825, van oordeel dat het aSB - anders dan voorheen - het duiden van functies met toeslagen...
Meer...
Wat betreft de arbeidskundige grondslag is de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 27 juni 2008, LJN BD8825, van oordeel dat het aSB - anders dan voorheen - het duiden van functies met toeslagen voor afwijkende arbeidstijden toelaat, ook wanneer in het maatmanloon niet een toeslag voor afwijkende arbeidstijden is begrepen. De Raad voegt daaraan toe dat hij niet inziet dat daarmee het beginsel van feitelijke inkomensderving is verlaten, zoals door appellante is betoogd. Het beroep op de uitspraak van de Raad van 13 december 2006, LJN AZ5069, slaagt niet, reeds omdat in dat geding niet het aSB, maar het tot 1 oktober 2004 toepasselijke SB aan de orde was. Evenmin is het beroep op de uitspraak van de Raad van 2 maart 2007, AZ9652 doeltreffend. Daar was immers een geheel andere problematiek aan de orde, namelijk die van de zogenaamde maximering van de maatman, terwijl het in het geval van werknemer gaat om de bepaling van de resterende verdiencapaciteit. Ervan uitgaande dat de medische beperkingen juist zijn vastgesteld, is de Raad van oordeel dat de functies die uiteindelijk aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt en dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 20 juli 2006 de bij de functiebelastingen geplaatste signaleringen toereikend zijn gemotiveerd.
Minder...
Met betrekking tot de door werknemer naar voren gebrachte stelling dat toepassing van het CBBS in strijd is met het uit artikel 6 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele...
Meer...
Met betrekking tot de door werknemer naar voren gebrachte stelling dat toepassing van het CBBS in strijd is met het uit artikel 6 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voortvloeiende vereiste van ‘equality of arms’ overweegt de Raad het volgende. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraken van 8 maart 2005 LJN AS9343 en 10 maart 2010 LJN BL7275, zijn er geen redenen om een systeem als het CBBS niet in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. In dit oordeel ligt tevens besloten dat werknemer niet kan worden gevolgd in haar opvatting dat het in strijd is te achten met het uit artikel 6 van het EVRM voortvloeiende vereiste van ’equality of arms’, alsmede het beginsel van ’fair play’, dat het Uwv middels het CBBS over gegevens beschikt die voor werknemer niet alle kenbaar zijn. Immers het staat werknemer vrij om andersluidende gegevens aan te dragen, die indien zij reële twijfel wekken van de in het CBBS opgenomen gegevens aanleiding kunnen geven tot verificatie daarvan. Mitsdien kan ook deze beroepsgrond van werknemer niet slagen.
Minder...